dinsdag, maart 21, 2006

 

Confectiedorpen

Zet de rem op de Brabantse confectiedorpen

Brabantse dorpen groeien altijd op dezelfde manier: plak er maar een stukje
aan. Het wordt tijd voor een andere benadering, vindt Joks Janssen.

Nog niet zo lang geleden, toen minister Pronk zijn ideeën voor de inrichting van Nederland presenteerde, leek de wereld nog helder geordend. Het was het jaar 2000 en ieder dorp en iedere stad zou van een rode contour worden voorzien om daarmee de verstedelijking van het landschap tegen te gaan. Er leek algemene consensus over de voorgestelde scheiding tussen stad en platteland. Zo vanzelfsprekend als die gedachte toen was, zo snel veranderden de ideeën over de ruimtelijke ordening in de jaren daarna. De politieke omwenteling die door Pim Fortuyn in gang werd gezet, leidde ook tot radicale verschuivingen in de ruimtelijke ordening. De plannen van Pronk verdwenen met de komst van het kabinet Balkenende van tafel. Onder het motto 'centraal wat moet, decentraal wat kan', geeft minister Dekker in de Nota Ruimte (2004) veel meer ruimte aan provincies en gemeenten. De dorpen worden niet langer geconfronteerd met beperkende richtlijnen van de rijksoverheid, maar mogen bouwen 'voor eigen behoefte'.

Bedroevend niveau

Wat betekent deze verruiming voor de concrete bouwpraktijk in Noord-Brabant? Biedt de Nota Ruimte garanties voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in de dorpen? Die vraag lijkt eenvoudiger gesteld dan beantwoord. Volgens mij zit de crux niet zozeer in de kwantiteit van de vermeende vraag naar landelijk wonen - die is geringer dan veelal gesuggereerd - maar eerder in de kwaliteit waarmee het aanbod wordt gerealiseerd. En juist op dat terrein doen zich de grootste problemen voor. Wie een tocht maakt door het Brabantse landschap, kan met eigen ogen aanschouwen dat de meeste dorpsuitbrcidingen vaak van een bedroevend niveau zijn. Ze duiken op de meest vreemde plekken op en lijken zich nauwelijks iets aan te trekken van hun omgeving. Ongeacht de kwaliteiten van een locatie, zijn de uitbreidingen altijd gelijk. En hoewel je zou vermoeden dat de eenvoud er regeert, wordt vaak naar ingewikkelde vormconcepten gegrepen: vreemde overgangen, veel versteende openbare ruime en weinig groene aankleding. Ook de grote bouwmassa's staan in geen verhouding tot de kleine kavels. De meeste dorpsuitbreidingen suggereren in hun architectuur streekgebondenheid, maar zijn in wezen onbepaald en seriematig. Het is de versteende psuedo-romantiek van het landelijke, dorpse wonen. Het beeld dat daardoor in veel gevallen ontstaat is een soort ‘confectiedorp', een dorp dat zich overal en nergens in het landschap had kunnen nestelen en opvallend veel gelijkenis vertoont met zijn soortgenoten. De huidige praktijk wordt gekenmerkt door ingesleten automatismen. De uitbreidingen van de dorpen vinden altijd plaats door 'aanplakken'. De Brabantse dorpen zijn er letterlijk en figuurlijk groot mee geworden. Bij een dorp zijn het tien woningen, bij een stad is het een nieuwe wijk. Principieel is er echter geen verschil. Niet alleen de wijze van verstedelijken, ook het programma vrijstaande eengezinswoningen - en het perspectief- eindeloze ; uitdijing - zijn in de stad en op het platteland hetzelfde. Daardoor wordt niet alleen onvoldoende ingespeeld op de steeds gedifferentieerder vraag van consumenten, maar ook op de specifieke kwaliteiten van de Brabantse dorpen en het landschap. Daarom is het hoog tijd voor een verandering in de wijze
van verstedelijken. Mijn voorstel is om - binnen speciaal daartoe aangewezen gebieden - te komen tot een omslag van deze 'aanplak'-stedebouw naar een meer kwalitatieve aanpak die gebaseerd is op hoogwaardige combinaties van landschapsontwikkeling én verstedelijking.
In de toekomst zal opnieuw ontworpen moeten worden aan landschappen, zodat er plekken kunnen worden gemaakt waar het wonen, net als vroeger, profiteert van de bijzondere eigenschappen van land en water. Er moeten weer nederzettingen ontstaan die karakteristiek zijn voor de manier waarop zij het landschap definiëren. Nu men de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied wil versterken en tegelijkertijd het landelijk wonen mogelijk wil maken, is het essentieel alternatieven te formuleren.

Radicaal

Als de aanplaktechniek bij dorpen steeds 'meer van hetzelfde' oplevert, dan is het zinvol andere benaderingen te testen, benaderingen die uitgaan van kwalitatieve groei. Daarbij hoeven radicale oplossingen niet te worden geschuwd. Waarom voegen we bijvoorbeeld niet alle Ruimte- voor-Ruimte kavels in Brabant samen en bouwen een nieuw reconstructiedorp? Net zoals in de vooroorlogse periode ook nieuwe nederzettingen zijn gesticht bij de ontginning van een landbouwgebied als de Peel. De overheid zou als opdrachtgever kunnen fungeren om nieuwe samenhangen tussen landschap en bebouwing te onderzoeken. Belangrijk daarbij is dat de achteloosheid waarmee nu met de dorpen wordt omgesprongen, wordt verruild voor een benadering die meer recht doet aan de ruimtelijke en culturele betekenis van zowel dorp als omliggend landschap. Door de lage dichtheden, kleine aantallen en de directe relatie met het landschap verschilt de stedenbouwkundige opgave in het landelijk gebied met die in stedelijke situaties. Op dit moment lijkt dat onderscheid in de praktijk echter nauwelijks serieus te worden genomen. Tijd dus voor een debat over hoe deze dorpse stedebouw vorm te geven.

Joks Janssen is stedenbouwkundige bij Telos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken in Tilburg In zaal De Druiventros in Berkel-Enschot houdt het Centrum voor Architectuur en Stedebouw Tilburg vanavond (19.30 uur) een discussie-avond over dorps bouwen. Bouwplannen in Hilvarenbeek en Berkel-Enschot staan daarbij centraal. Brabants dagblad 21 maart 2006.





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?